David de teugelmaker, is een uitstekend vakman in de fabricage van zadels, teugels, sporen, en alles wat daar bij hoort. Want hij maakt halsjukken, pakzadels en buikriemen. En dit alles mag hij ook echt vervaardigen, want hij is vrij zadelmaker.
Clemence de wolkamster kwam hier eerder op de dag om geld. Ze bezwoer, op haar woord van eer, dat ze nog nooit zo goed wol had gekamd. Daarom moet ze goed betaald worden.
Floris de lakenfabrikant is een vermogend man. Hij verricht veel goeds: hij deelt graag aalmoezen uit; hij bezoekt de zieken en de gevangenen, en hij staat de weduwen en wezen bij.
Katelijne-met-het-paardje verkoopt de lekkerste verse boter die je ooit geproefd hebt. En ze verkoopt zoete melk en karnemelk die ze zelf karnt. Ze heeft zes meisjes in dienst, die altijd bezig zijn met het melken van de koeien en het schoonmaken van de karntonnen.
Fierin de bakker verkoopt wit en bruin brood, en hij heeft op zijn graanzolder meer dan honderd mud grof meel, dat hij heeft gebuideld in zakken en gezift met een zeef.
Lucie de kwijlebabbel deugt helemaal nergens voor, want ze spreekt kwaad van iedereen die haar goed doet.
Filbert de boogmaker vervaardigt de bogen en de grote en kleine pijlen en voetbogen waar de schutters mee schieten.
Mabelie de naaister is heel knap in haar vak. Ze maakt overkleden, hemden, broeken en zakdoeken, en alles wat verder vervaardigd wordt met naald en draad.
Gerard de molenaar steelt – naar men zegt – wel de helft van al het koren dat men hem brengt om te malen, of van het meel. Hij steelt dan wel niet de helft, maar toch van alles een beetje.
Machteld de mosterdmaakster heeft goede mosterd en goede wijnazijn, lekker zuur druivensap [voor sauzen], goede vis en vlees in gelei en goede knoflook.
Gilbert de schrijver kan uitstekend oorkonden schrijven, en keuren en acten, overzichten van uitgaven en ontvangsten, testamenten en kopieën; hij kan ook heel goed rekenen en allerlei renten berekenen: lijfrenten, erfrenten, lenen of cijnzen, zodat hij heel geschikt is om goede diensten te verlenen.
Natalie, die knappe vrouw, heeft een mooi badhuis. De voornaamste lieden uit de stad gaan daar een bad nemen. Ze woont achter de muur van het klooster van de minderbroeders.
Goris de boekverkoper heeft meer boeken dan enig ander in de stad, en hij verkoopt ganzeveren en zwaneveren, en verschillende soorten perkament.
Christiene de wiedster wiedt bladgroenten en meekrap [plant voor kleurstof]. Ze heeft heel veel last van Crispijn, haar echtgenoot, want die is alle dagen dronken. Vroeger was hij kruier, de beste van de stad, en had hij een prima kar, maar die heeft hij naar de lommerd gebracht voor een vat bier.
Karel de brouwer heeft zoveel bier gebrouwen dat hij het niet kan slijten, want hij staat er om bekend dat hij slecht bier brouwt, zodat hij het zelf zal moeten opdrinken of aan de zwijnen voeren.