Ambachten en stedelingen

Ambachten en stedelingen Het veertiende-eeuwse Bouc vanden ambachten / Livre des mestiers is een soort gespreksboekje voor het leren van Vlaams-Frans. Vgl. de moderne ‘Wat zeg ik en hoe zeg ik het in het …?’ De tekstjes geven een zeldzaam levendig inkijkje in bedrijvig Brugge.

Gelezen door Veerle Fraeters en Frank Willaert
David de breidelmakere is een goet weercman te makene zadelen, breidelen ende sporen, ende datter toe behoort. Want hi maect ghoreelen ende sommen ende darregaerden. Al dit mach hi wel maken, want hi es vri sadelmakere.

Clemencie de cammighe was hier hedeneer om ghelt. Soe swoer, bi hare trouwen, dat soe ne cammede noyt wulle so wel. Daeromme sal men se wel betalen.

Floreins die drapiers es een rike man. Het’s wel besteed: hi gheeft gheerne om Gode; hi gaet visenteren die onghesonde ende die ghevanghene, ende hi beraed de weduwen ende de weesen.

Kateline metten pardekine vercoopt die beste versche botre die men mach eten. Ende soe vercoopt soete melc ende kernemelc, die soe keerent. So hout zes joncwiven, die gheenen tijt finieren te melkene die coen ende te wasschene hare keernen.

Fierin de backere vercoept broot wit ende bruun, ende hi heeft in sinen graendre meer dan hondert mudde gruus, dat hi heeft ghebudelt met eenen budele ende ghesicht met eenen teemse.

Lucie die zeverigghe ne doet nemmer wel, want soe seigt quaet van denghonen die hare duecht doen.

Filbert de boghemakere maect de boghen ende die scichten, de quareelen ende de voetboghen daer de scotters mede scieten.

Mabelie de naysterigghe gheneert hare herde wel. Soe maect oversloppen, hemden ende brouken ende ploralen, ende al dat men weerken mach metter naelden.

Gheeraerd de muelnare – naer dat men seegt – steelt wel de heelt vanden coorne of vanden mele die men brinct te maelne. De helt en steelt hi niet, maer van elcs een lettel.

Machtilt de mostaertmakerigghe houd goeden mostaerd ende goeden wijnasijn, goet verjus, goede galentine ende goet looc.

Ghilbeerd de scrivere can wel scriven chaertren, privilegen ende instrumenten, uutghevene ende ontfanghe, testamenten, copien; ende can wel rekenen ende rekeninghe gheven van allen renten: van lijfrenten, van eerfliker renten, of van leenen of van cheinsen, sodat hi es seere profitelec in eenen goeden dienst.

Natalie die scone vrouwe houd goede stove. De vorbaertste vander stede gaenre stoven. Soe woend bachten der frere muer.

Goris de liberaris heeft meer bouken dan alle die vander stede, ende hi vercoopt gansepennen ende swanepennen, ende hi vercoept fransijn ende perkement.

Christiene de wiesterigghe wied waermoes ende meeden. So heeft groot last van Crispine, haren man, want hi es alle daghe dronken. Hi plach te sine cordewaghencrudere, de beste vander stede, ende hi hadde eenen goeden cordewaghen, maer hi leit te pande omme eene tonne hoppenbiers.

Karel de brouwere heeft sovele biers ghebrouwen dat hij’s niet ne mach vercopen, want hi es vernaemt te makene quaden dranc, zodat hij’t sal moeten drinken zelve, of dat hij’t werpe vor de swinen.
David de teugelmaker, is een uitstekend vakman in de fabricage van zadels, teugels, sporen, en alles wat daar bij hoort. Want hij maakt halsjukken, pakzadels en buikriemen. En dit alles mag hij ook echt vervaardigen, want hij is vrij zadelmaker.

Clemence de wolkamster kwam hier eerder op de dag om geld. Ze bezwoer, op haar woord van eer, dat ze nog nooit zo goed wol had gekamd. Daarom moet ze goed betaald worden.

Floris de lakenfabrikant is een vermogend man. Hij verricht veel goeds: hij deelt graag aalmoezen uit; hij bezoekt de zieken en de gevangenen, en hij staat de weduwen en wezen bij.

Katelijne-met-het-paardje verkoopt de lekkerste verse boter die je ooit geproefd hebt. En ze verkoopt zoete melk en karnemelk die ze zelf karnt. Ze heeft zes meisjes in dienst, die altijd bezig zijn met het melken van de koeien en het schoonmaken van de karntonnen.

Fierin de bakker verkoopt wit en bruin brood, en hij heeft op zijn graanzolder meer dan honderd mud grof meel, dat hij heeft gebuideld in zakken en gezift met een zeef.

Lucie de kwijlebabbel deugt helemaal nergens voor, want ze spreekt kwaad van iedereen die haar goed doet.

Filbert de boogmaker vervaardigt de bogen en de grote en kleine pijlen en voetbogen waar de schutters mee schieten.

Mabelie de naaister is heel knap in haar vak. Ze maakt overkleden, hemden, broeken en zakdoeken, en alles wat verder vervaardigd wordt met naald en draad.

Gerard de molenaar steelt – naar men zegt – wel de helft van al het koren dat men hem brengt om te malen, of van het meel. Hij steelt dan wel niet de helft, maar toch van alles een beetje.

Machteld de mosterdmaakster heeft goede mosterd en goede wijnazijn, lekker zuur druivensap [voor sauzen], goede vis en vlees in gelei en goede knoflook.

Gilbert de schrijver kan uitstekend oorkonden schrijven, en keuren en acten, overzichten van uitgaven en ontvangsten, testamenten en kopieën; hij kan ook heel goed rekenen en allerlei renten berekenen: lijfrenten, erfrenten, lenen of cijnzen, zodat hij heel geschikt is om goede diensten te verlenen.

Natalie, die knappe vrouw, heeft een mooi badhuis. De voornaamste lieden uit de stad gaan daar een bad nemen. Ze woont achter de muur van het klooster van de minderbroeders.

Goris de boekverkoper heeft meer boeken dan enig ander in de stad, en hij verkoopt ganzeveren en zwaneveren, en verschillende soorten perkament.

Christiene de wiedster wiedt bladgroenten en meekrap [plant voor kleurstof]. Ze heeft heel veel last van Crispijn, haar echtgenoot, want die is alle dagen dronken. Vroeger was hij kruier, de beste van de stad, en had hij een prima kar, maar die heeft hij naar de lommerd gebracht voor een vat bier.

Karel de brouwer heeft zoveel bier gebrouwen dat hij het niet kan slijten, want hij staat er om bekend dat hij slecht bier brouwt, zodat hij het zelf zal moeten opdrinken of aan de zwijnen voeren.