De wolf en de hond

De wolf en de hond De dertiende-eeuwse Nederlandse Esopet berijmde verschillende fabels.

Gelezen door Frits van Oostrom
Int wout ghemoete een wolf een hont.
‘Hoe bestu’ seegt hi (die wolf) ‘dus ront
Ende dus vet?’ ‘Om dat ic wachte’,
Seegt die hont, ‘dus wel bi nachte.
Ic verjaghe meneghen dief.
Daer bi heeft mi mijn here lief
Ende die kindre alle ghemene.
Si gheven mi vleesch ende bene.
Ontgaet mi tgrote, ic neme tsmale.
Emmer vullic mine male.
Ic can wel die ghene smeken
Die mi voeden ende queken.’
Doe seide die wolf: ‘Ic woudic mochte
Metti leven aldus sochte.’
‘Soe comt’ seegt die hond ‘met mi
Te minen huus. ’ Doe ginghen si.
Die wolf sach an des honts hals een rinc
Van ere ketenen daer hi in ghinc.
‘Wat bediet’ seegt hi ‘dese dinc?
Ic sie an dinen hals een rinc.’
‘Ic saelt di segghen,’ seegt die hont.
‘Ic sta ghebonden some stont
Om dat ic sal te wreder sijn.’
Doe seide die wolf: ‘Nu si al dijn.
Dine grote weelde; dine vite
Ende dine affare sceldic quite.
Ic hebbe alre weghe ghewout,
Ic lope sonder vaer int wout.
Mine dwinghet strec no bant,
Ic doerlope menech lant.
Ic ben altoes in groter feesten
Ic ete tseisoen van den beesten.
Ic en prise niet metti te sine.
Hout dine vite, ic hou die mine!’

Hets vernoy te sine langhe
In eens anders mans bedwanghe.
Maer die sinen wille al uut
Mach doen, dats een groot ghebruuc.
Een wolf en een hond ontmoetten elkaar in het bos.
‘Hoe komt het’ zei de wolf, ‘dat jij zo rond
en zo vet bent?’ ‘Omdat ik ’s nachts’
zei de hond, ‘zo goed de wacht houd.
Ik verjaag veel dieven
en daarom houdt mijn baas van me
en al zijn kinderen ook.
Ze geven me vlees en botten.
Al loop ik soms het grote mis, ik incasseer het kleine.
Voortdurend vul ik mijn buik.
Bovendien weet ik degenen die mij
voeden en onderhouden heel goed te vleien.’
Toen zei de wolf: ‘Ik zou willen dat ik
jouw lekkere leventje kon leiden.’
‘Kom dan met me mee,’ zei de hond,
‘naar mijn huis.’ Daar gingen ze.
De wolf zag om de nek van de hond
de schakel van zijn ketting.
‘Wat heeft dat te betekenen?’ vroeg hij.
Ik zie een schakel om je hals.’
‘Dat zal ik je vertellen,’ zei de hond,
‘af en toe sta ik vastgebonden,
omdat ik dan des te valser word.’
Daarop zei de wolf: ‘Hou het maar,
al die rijkdom van jou; jouw leventje
en jouw handel laat ik varen.
Ik ben eigen baas, overal,
ik loop zonder angst door het bos.
Geen strik of ketting houdt mij in toom,
ik kan overal gaan waar ik wil.
Ik ben altijd in mijn nopjes
en ik eet allerlei jachtbuit.
Ik stel geen prijs op jouw gezelschap.
Hou je leven maar, ik houd het mijne!’

Het brengt leed om langdurig onder
andermans bewind te staan.
Maar wie kan doen wat hij maar wil
heeft het grootste genot op aarde.