‘Grieltje, pak geld, en ga naar de slager; koop vlees voor ons.’
‘Heer, wat voor vlees wilt u dat ik koop? Wilt u vers varkensvlees, met groene saus of met uiensaus? Gezouten rundvlees is lekker met mosterd, en vers rundvlees met knoflook. En als u liever schapenvlees of lam hebt, lamsvlees of kalfsvlees, geroosterd of in ’t zuur, dan koop ik dat met alle plezier.’
‘Nee, Grieltje, koop maar varkens- en geitenvlees. En doe een bod op wild, hetzij van everzwijn, van hert of van hinde, en maak dat dan klaar met zwarte peper. Als je dat hebt gekocht, ga dan naar de vogelmarkt en koop twee hoenderen, een jonge hen en twee kuikens. Maar breng geen kapoenen of hanen mee, en ook geen pluvieren, snippen, nachtegalen, mussen of mezen; geen ganzen of eenden, geen duiven of duivenjongen, geen tortelduiven, veldhoenderen of patrijzen, geen leeuweriken, pauwen en ook geen reigers, geen ooievaars of zwanen, geen houtduiven of merels, geen eendvogels of roerdompen, en ook geen kraanvogels of oude hennen, want ik ben ziek. Zulk vlees zou niet goed voor me zijn. Ik zou het niet kunnen verteren; en koop ook geen hazen of konijnen.’
‘Heer, u hebt al meer opgenoemd dan ik van plan was te kopen. U bent zo zwak; u moet beter geen paardenvlees eten, of ossen- of rundvlees, en ook geen veulens of merries, en geen leeuwen- of luipaardenvlees. Er zijn nog meer dieren waarvan men het vlees maar beter niet moet willen eten: wolven, vossen, bunzings, olifanten, katten, apen, ezels en honden. Maar beren worden wel gegeten, net als geiten. En volgens mij zijn adelaars en griffioenen ook niet eetbaar, evenmin als sperwers, valken, haviken, wouwen, geen nachtuilen en andere uilen, geen ratten of muizen, en geen raven of kraaien.’