Ware adeldom

Ware adeldom Dirc Potter was een Haagse ambtenaar die als bekroning op zijn loopbaan omstreeks 1410 in de adelstand werd verheven. In zijn tirade tegen de erfelijkheid van adeldom klinkt zowel trots als frustratie door.

Gelezen door Frits van Oostrom
Die luyde heiten wel edel omme dat sij van edelen gheslachte ghecomen sijn; al sijn sij onedel van natueren ende van wercken, des en sien sij niet aen. Ach, het scilt alte veel: edel te wesen ende wel gheboren. Dat heiten wel gheboren luyde die vanden scilde gheboren sijn, ende hebbent van hoeren ouderen ende niet van hem selven. Het is die menighe van edelen ouderen gheboren die een edel ader niet en heeft aen sijnen lijve, ende is soe rechte onedel als hij wesen mach: van onghenade, van oneerbarheit, van ghiericheit, van onscamelheit, van bloedicheit, onwetentheit, onbequaemheit, van vuylen seden, van quaden regimente, van onkuysheit, van vuylen onnutten woorden, ende wreet, lelic, onsinnich, vol verraderie, moerdadich ende alre boesheit vol.
Hoe sal die mensche edel moeghen heiten, die niet edel en is in gheenen poenten noch manlijc in daden van wapen? Hij sal daer omme edel heiten om dat sijn ouders edel waren? Trouwen, het is wel menich heilich man gheweest die kinder liet die niet heilich en waren; menich scoen man die kinder liet die niet scoen en waren; menich goedertieren man die kinder liet die wreet ende boes waren; menich manlijc helt die kinder liet die saghen waren, ende vele des ghelijcs – soe dat die kinder niet altijt der ouder natuere en hadden, noch die deucht ende dat vordel die hoer ouders plaghen te hebben.
Ende hoe coempt dan die edelheit meer te erven dan die doecht, of manheit, of scoenheit, of lelicheit of ander sake dier ghelijke? Sonder twivel, als men die waerheit spreken sal voer Gode ende voer die werelt, soe en is edelheit niet anders dan een ingheboren deucht, daer eer, scamelheit ende manheit mede ghemenghet is. Het en mach niemant edel sijn dan bij sijnen edelen wercken der deuchden.
Ende of een man van slechten ouderen waer, en sal hij dan mit edelen daden niet moghen verdienen dat hij edel sij? Sonder twivel, jae hij! Hij mach hem des beroemen dat hijt van hem selven heeft ende niet van sijnen ouderen!
Mensen worden edel genoemd omdat ze van adellijke familie zijn; ook al zijn ze van aard en gedrag nog zo on-edel, dat maakt niets uit. Maar ach, het scheelt al te veel: edel te zijn dan wel geboren! Zo heten namelijk hooggeboren lieden die door hun geboorte van adel zijn, die hebben dat van hun ouders en niet van zichzelf. Menigeen is geboren uit adellijke ouders terwijl hij geen edele ader in zijn lichaam heeft, en zo ronduit onedel is als maar kan: in genadeloosheid, oneervol gedrag, hebzucht, schaamteloosheid, lafheid, onbenulligheid, onbekwaamheid, smerige zeden, slechte levenswijze, onkuisheid, vuilbekkerij en gezwatel, en omdat hij wreed is, lelijk, redeloos, onbetrouwbaar, agressief en vol van allerhande kwaadaardigs.
Waarom zou een mens voor edel mogen doorgaan, die in geen enkel opzicht edel is noch dapper op de wapens? Moet hij soms edel worden genoemd omdat zijn ouders dat waren? Voorwaar, er is al menig heilig man geweest die kinderen had die wijs noch vroom waren; menig mooie man die kinderen naliet die helemaal niet mooi waren; menig zachtmoedig man met wrede en slechte nakomelingen; menig held met laffe kinderen, en vele dergelijke meer – waaruit maar weer eens blijkt dat kinderen lang niet altijd aardden naar hun ouders, net zomin als ze hun deugd en meerwaarde erfden.
En hoe zou adeldom dan erfelijker zijn dan deugd, mannelijkheid, schoonheid of lelijkheid of wat dies meer zij? Zonder twijfel, als men voor de ogen van God en de hele wereld de waarheid wil zeggen, dan is adeldom niets anders dan een innerlijke, aangeboren deugd: een samenstel van eerzaamheid, zedigheid en mannelijkheid. Een mens kan alleen maar edel zijn door edel, deugdzaam gedrag.
En als een mens dan afstamt van eenvoudige ouders, zou hij dan met edele daden niet mogen verdienen dat hij edel werd? Ongetwijfeld kan hij dat! En dan mag hij zich erop beroemen dat hij die adel van zichzelf heeft en niet van zijn ouders!