Vrouwen en kleren

Vrouwen en kleren Ook in de tijd van ontstaan van de Roman van de Roos, een vertaling van de Oudfranse liefdesallegorie Roman de la Rose, waren vrouwen en kleding al onlosmakelijk met elkaar verbonden, getuige dit fragment.

Gelezen door Frank Willaert
Huwelic si vermalendijt,
Dat ic noit huwede enichgen tijt!
Mi hadde geweest beter vele,
Haddic gehangen mine kele
Dan dat ic nam so behagel wijf,
Die parert aldus hare lijf.
Hulpe! ic bem meer dan doet,
Wat baet mi u behagelheit groet
Ende uwe cledre goet ende diere,
Diere gi hebt drie pare ocht viere;
Waertoe es goet dese behagelhede?
Het es ene grote sothede:
Mi en canse twent gebaten.
Het ware mi liever vele gelaten,
Want si letten mi in dien,
Alsic gerne soude plien
Uwe vrinscap ende uwe minnen,
So lettense mi in allen sinnen
Ende combren mi soe, dat ic en can
Comen tote dies dat ic began.
Ende oec en wildi liggen rechte,
Mar wert u met allen gevechte,
Ende met armen ende met beenen,
Dat ic en weet wat gi wilt menen
Anders, dan mi dunct dat wel,
Dat u niet begaedt mijn spel.
Savons alsic bi uwen live
Slapen ga alse man met wive,
Soe ontcleeddi u altemale,
Ende u en blijft, dat weet ic wale,
Ane noch omme dat noch dit
Dan ene lakenne huve wit
Die u al dat hoeft bedecke.
Die cledere hanctmen op die recke,
Die hangen tote dien dage daer
In die locht, dats seker waer.
Nu besiet wat si mi vromen
Sdages en latense mi tu niet comen,
Ende snachts en doen si mi gene bate.
Vervloekt zij het huwelijk,
was ik maar nooit getrouwd!
Ik was er beter aan toe geweest
als ik aan een strop had gehangen dan wanneer
ik zo’n beminnelijke vrouw getrouwd had,
die haar lichaam zo prachtig uitdost.
Help! ik ben er doodziek van,
wat heb ik aan al uw opsmuk
en aan al uw schitterende kleren,
van alles wel drie of vier stuks;
waar is al die kostbaarheid voor nodig?
Het is de waanzin ten top:
ik heb er helemaal niks aan.
Het kan me allemaal gestolen worden,
want het staat me in de weg:
wanneer ik wil dingen naar
uw vriendschap en naar uw liefde,
dan hindert het me in ieder opzicht,
dan maakt al die opschik het me zo lastig
dat ik niet kan bereiken wat ik eerst wilde.
En ook wilt u niet gestrekt liggen,
maar verdedigt u zich hevig,
zowel met armen als met benen,
zodat ik niet weet wat u bedoelt,
anders dan dat volgens mij
mijn liefdesspel u niet aanstaat.
’s Avonds, als ik met u naar bed wil gaan,
zoals dat gebeurt tussen een man en een vrouw,
dan ontkleedt u zich helemaal en
houdt u, ik weet het goed,
niets anders aan uw lijf
dan een muts van wit laken
die uw gehele hoofd bedekt.
Uw kleding hangt u dan op het rek
en die hangt daar tot de volgende
morgen te hangen, heus waar.
Kijk dan nu eens wat ik aan die kleren heb:
overdag verhinderen ze me bij u te komen
en ’s nachts heb ik er ook niets aan.