Wel en wee van de liefde

Wel en wee van de liefde In de (Middelnederlandse vertaling van de) Roman de la Rose, een liefdesallegorie, zijn talrijke lessen over de liefde te vinden.

Gelezen door Frank Willaert
Alse gi dus hebt uwe herte geleget
Ende gegeven, als ict geseget
U hebbe, ende daer in wilt duren,
So selen u die avonturen
Der minnen comen openbaer,
Die dickent sijn hart ende swaer;
Want u sal vallen ter meneger tijt
Als gi metten lieden sijt,
Ende u gedinct van uwer minnen
Die gi draget int herte binnen,
Seldi sceden daer van hen
Ende gaen allene, dat si uwen sin
Niet ne merken no en verstaen;
Ende alse gi sijt van hem gegaen,
Alse nu so sal u suetheit
Die minne tonen, daer na arbeit,
Ende gi selt pensen dat ende ditte.
Nu sal u coude, nu sal u hitte
Comen ende nu pine groet;
Alse nu bleec ende alse nu roet
Seldi wesen ende daerna beven.
Noit en sagedi in u leven
Rede die u dochte wesen
So swaer dat hi gelike desen,
No van coude, no van hitten.
Bi uren seldi moeten sitten
Stom als een beelde van stene,
Dat levende sin en heeft negene,
Dat hant no voete can geruren:
Dus saldi sijn ter meneger uren.
Ende alse gi danne tuselven weder
Coemt, sal u uter herten neder
Suchten comen diepe ende swaer,
Ende selt seggen dan daer naer:
‘Ay God! nu ben ic harde quaet,
Dat ic niet en doe den raet
Dat ic die scone sage van na,
Noch oec daer waert niet en ga!’

Noch sal u vallen int herte mede,
Dat gi gerne ginct tier stede
Daer gi saget die scone doe.
Dan saldi pensen wie ende hoe
Gi gegaen mocht inder straten
Daer gi die scone in hebt gelaten,
Die gi met talen en dorst bestaen.
Te haren huus soudi gerne gaen,
Consti vinden ockisoen
Dat gijt met redenen wel mocht doen.
Want hets recht: daer gi mint sere
Si al u wandelen ende u kere.
Mar jegen tfolc so helet wale
Ende soect dan andre tale
Die u aldaer comen doet.
Ende quame daer in uwen moet
Die scone, die gi alsoe mint,
Gine sout macht een twint
Hebben te anegroetene hare,
Maere gi selt al openbare
U varuwe verwandelen menichfout;
U herte sal warden heet ende cout
Ende u sal begeven oec u tale.
Ende alse gise waent beginnen wale
Seldijs qualec hebben die macht.
Gevielt oec dat gi hadt die cracht,
Dat gi te sprekene beginnen sout,
Al ware dat sake dat gi wout
Met ernste seggen wel drie saken,
Gine sout die twee niet mogen geraken:
So sere soudi sijn in vare,
Dat gi spraket jegen hare.

Dese pine, dese ongenaden
Moeten hebben die minnaren
Ende hen selven sere vertaren.
Maer navons, alse gi slapen sijt
Op u bedde ent u donct tijt,
So gaet u over dan gereet
Meer dan dusentichsterande leet.
Cleine delijt seldi vercrigen
Ende oec onlange seldi swigen
Sonder suchten ende beven,
Ende in groten lede leven,
Ende keren ende wenden tallen uren,
Ende qualec seldi mogen duren,
Gine selt liggen in groten stride,
Nu over den rugge, nu over die side.
Gine selt geduren te gere stede,
Daer gi mocht hebben pais ende vrede,
Gelijc als die den tantswere heeft
Ende die in groten dogene leeft.
Wanneer u aldus uw hart hebt overgeleverd
en weggegeven, zoals ik u dat [hiervóór] verteld
heb, en als u daarin wilt volharden,
dan zullen de gevaren van
de Liefde duidelijk worden, gevaren
die vaak ernstig zijn en moeilijk te dragen;
want het zal u voortdurend overkomen
wanneer u in gezelschap bent,
en dan aan de liefde denkt
die u in uw hart draagt,
dat u dan weggaat uit het gezelschap
om alleen te zijn, opdat men niet zal
merken en begrijpen hoe het met u gesteld is;
en als u zich dan verwijderd hebt,
zal de Liefde u zoetheid voorspiegelen,
en vervolgens inspanningen,
en er zal van alles door uw hoofd gaan.
De ene keer zult u het koud hebben, een andere
keer warm, en dan weer zult u pijn voelen;
soms zult u verbleken en dan wordt uw
gezicht weer rood en begint u te beven.
Nog nooit van uw leven hebt u geleden
aan een koorts die zo ernstig was
als deze, als het gaat om kou lijden
of het warm hebben.
U zult urenlang niets anders kunnen
dan stilzitten als een stenen beeld,
waarin geen leven is te bespeuren
en dat geen hand of voet kan verroeren:
zo zal het vaak met u gesteld zijn.
En wanneer u dan weer tot uzelf
komt, zullen er diepe en zware zuchten
uit de grond van uw hart komen,
en dan zult u zeggen:
‘Ach God, wat ben ik toch een
mislukkeling, dat ik niet besluit
om in de buurt van die schone vrouw
te zijn en dat ik niet naar haar toe ga!’

Toch zal het in u opkomen,
dat u graag naar de plaats wilt gaan
waar u de schone vrouwe hebt gezien.
U zult dan piekeren over een
aanleiding om daar te komen
waar u haar hebt achtergelaten,
haar die u niet durfde aan te spreken.
U zou graag naar haar huis gaan,
als u maar een excuus kon vinden
om dat met goede redenen te doen.
Want het klopt: op de plaats van uw grote liefde
wilt u voortdurend zijn en blijven.
Maar houd dat goed verborgen voor de
buitenwereld en zoek naar een andere
aanleiding om daar te komen.
Als u daar die schone vrouwe,
die u zozeer bemint, zou ontmoeten,
zou u haar met geen mogelijkheid
kunnen begroeten,
maar u zult heel duidelijk en
voortdurend van kleur verschieten;
het zal u heet en koud worden om ’t hart
en u zult geen woord kunnen uitbrengen.
En wanneer u dat toch wilt proberen,
zal het u nauwelijks lukken.
In het geval dat het wel lukt
een gesprek te beginnen,
dan zult u van de drie dingen die
u in alle ernst wilt zeggen,
er nog geen twee kunnen voltooien:
zó bang zou u zijn
haar aan te spreken.

Al dit lijden en deze kwellingen
moeten minnaars doorstaan
terwijl ze zich compleet aftobben.
Maar ’s avonds, als u gaat slapen
in uw bed, als u het daarvoor tijd vindt,
dan wordt u bevangen door
meer dan duizend soorten leed.
U ervaart weinig vreugde
en u kunt alleen maar
zuchten en beven,
diepongelukkig,
en voortdurend draaien en woelen,
nauwelijks stil kunnen liggen
zonder in hevige tweestrijd te verkeren,
dan weer op uw rug liggend, dan weer op uw zij.
U kunt het niet uithouden in dat bed,
waar u rust zou moeten vinden,
precies als iemand met kiespijn,
die hevig te lijden heeft.