Opgeblazen geleerdheid

Opgeblazen geleerdheid De mysticus en schrijver Hendrik Mande (ca. 1360-1431) sloot zich in 1395 aan bij de Broeders des Gemenen Levens. In Dat boec vanden licht der waerheit trekt hij van leer tegen pretentieuze boekenwijsheid versus Godsliefde vanuit authentiek gevoel.

Gelezen door Jef Jacobs
Ende hier om ist dat alle ongelove ende twidrachticheit inder heiliger kerken meest gecomen is – ende noch huden daechs coemt – van groten clercken ende meysters inder scriften, want si willen – als oec Augustinus woude doe hi noch heiden was – mit menscheliker cloecheit ende opgeblasenheit der kunsten ende der ydelre philosophien die godlike dingen begripen, dat een goddienstich herte mit cloecheit des geloves hem pijnt aen te vangen ende te vernemen. Dese menschen en merken niet, of si en willen niet weten, dat groet gesceel ende onderscheit is tusschen den lesen inden boeken ende den rechten smaec ende gevoelen van binnen, datmen meer criget mit oetmoedigen gebede dan mit veel boeken over te lesen, ende meer mit zwigen dan mit veel woerden te spreken, ende meer mit oetmoediger gelatenheit dan mit opgeblasender kunsten. Hier om seit die propheet: ‘Smaect ende siet want die here zuet is.’ Hier en seit hi niet: ‘Leest ende spreect dat die here zuet is’, want si lesen dicwijl inden boeken op dat si veel weten mogen of op dat si vanden anderen menschen meysters geheeten werden. Mer daer sel ergent in een hoec sitten een arme mensch die niet geacht en is ende verworpen ende machschien niet veel die scrift gelesen en heeft, ende dese sel meer recht godlikes smaken ende waerheit gevoelen van binnen in eenre corter uren ende meer godlics verstants vernemen ende verstaen dan sommighe menschen in enen jaer zellen crigen in al horen boeken.

Want enen rechten geesteliken inwendigen mensche die mit vueriger mynnen Gode aenhanget ende rustet voer dat aenschijn der ewiger waerheit, dien wert meer godliker waerheit geleert ende geopenbaert in enen ogenblicke dan alle die meysters van Parijs in langen tiden leren souden van buten mitten boeken. Want die godlike smakende wijsheit en wert niet geleert inden boeken, mer si wert van binnen gevoelt inden godliken licht, want God werct van binnen uut wert. Ende wi moeten van buten in wert keren, zellen wi Hem gemoeten ende mit Hem verenigen.

Want dat ic een note veel aen sie van buten ende datse mi schoen ende goet dunct, sel ic inder waerheit weten hoe dattet smaket datter binnen verholen is, ic moete die scelle ontwe breken ende dan mach ic zien ende smaken wat daer in besloten was. Mer ic ducht, quame noch Onse Lieve Here in zulker verworpenheit als Hi opt eertrijc wanderde ende dat Hi woude leren alsulke dingen als Hi doe leerde – dat was datmen die scriften nemen soude niet na dat se luden van buten, mer na dat die waerheit waer die daer in besloten ende verhudet is – Hi soude vervolget werden. Of waert dat die apostelen noch quamen ende woude leren als si geleert hebben, men soude seggen: ‘Wat willen dese visschers ende leke menschen beginnen?’ Want gelijc als die scriben ende die pharizeen doe stonden ende luenden op die scrift die voer gheweest had ende niet te recht en verstonden, also ist noch inder tijt mit den meysters ende clerken die nu sijn: ist dat yemant yet seit dat si niet gelesen en hebben als hem dunct, nochtan dat hoer consciencie wel tuget dattet waer is, so seggen si: ‘Waer staet dat gescreven? Wie seit dat?’, recht of Onse Lieve Here al uut gesproken had dat Hi binnen had, ende dat Hi niet meer en wist te seggen, of dat Hi alleen doer den menschen die gheweest hebben, spreken soude ende doer nyemant anders! Ende hier om, waert dat noch die apostelen ende die heiligen waren ende wouden si leren als si geleert hebben, die clergie ende die meysters souden hem tegens wesen.
En hierdoor werd alle ongeloof en tweedracht gezaaid in de heilige kerk, – ook heden ten dage nog – vooral door grote geleerden en belezen magisters, want die willen – zoals ook Augustinus dat wilde toen hij nog geen christen was – met menselijke gevatheid en opgeblazenheid van de kennis en lichtzinnige filosofie het goddelijke begrijpen, het goddelijke dat een godsdienstig hart met het inzicht van het geloof probeert aan te nemen en te ervaren. Deze lieden zien niet in, of willen niet weten, dat er een wereld van verschil bestaat tussen het lezen in boeken en het juiste zielsgenot en het voelen van binnenuit, dat men meer verwerft met ootmoedige gebeden dan met het lezen van massa’s boeken, meer met zwijgen dan met veel woorden te spreken, meer met nederige gelatenheid dan met opgeblazen wetenschap. Hierom zegt de profeet: ‘Proef, en geniet de goedheid van de Heer’. Hij zegt hier dus niet: ‘Lees en verkondig dat de Heer goed is’, want men leest vaak in boeken om kennis te vergaren op opdat men door anderen ‘rabbi’ (Mat. 23:7) genoemd wordt. Maar er kan weleens ergens in een hoekje een eenvoudig mens zitten, die niet in hoog aanzien staat en die versmaad wordt en die misschien niet heel erg belezen is, en zo iemand zal van binnenuit in een korte spanne tijds meer goddelijks genieten en waarheid voelen, en meer begrijpen van het goddelijke dan sommige anderen in een heel jaar uit hun boeken zullen leren.

Want aan een oprecht geestelijk en innerlijk mens, die God met brandende liefde eigen is en die rust in het aangezicht van de eeuwige waarheid, zal in korte tijd meer goddelijke waarheid geleerd en geopenbaard worden dan alle grote geleerden van Parijs in lange tijd van buitenaf uit hun boeken zouden kunnen leren. Want de goddelijke wijsheid uit ervaring kan niet uit boeken geleerd worden, maar wordt van binnenuit ervaren in het goddelijk licht, want de werking van God gaat van binnenuit naar buiten, en wij moeten ons van buitenaf op het innerlijk richten, willen wij Hem ontmoeten en ons met Hem verenigen.

Want ook al bekijk ik een noot van buiten grondig en bedenk ik dat hij mooi en lekker is, dan moet ik toch – als ik écht wil weten hoe het smaakt wat daar binnenin is verstopt – de bast in tweeën breken, en dan kan ik zien en proeven wat er in zit. Maar ik ben bang dat Onze Lieve Heer als Hij nogmaals op aarde zou komen in alle onaanzienlijkheid en als Hij dezelfde dingen zou prediken als Hij eertijds deed: de geschriften niet zo op te vatten als ze van buitenaf klinken, maar naar de waarheid die erin besloten en bewaard ligt, hij vervolgd zou worden. Of indien de apostelen nog zouden leven en zouden prediken wat ze gepredikt hebben, dan zou men zeggen: ‘Wat willen die vissers, die ongeleerde mensen toch?’ Want precies zoals de schriftgeleerden en de farizeeërs destijds steunden op vroeger geschriften terwijl ze die niet op de juiste manier begrepen, zo is het nog met de hedendaagse geleerden en klerken: wanneer iemand iets zegt dat zij niet naar hun interpretatie gelezen hebben, terwijl hun verstand toch zegt dat het juist is, dan vragen ze: ‘Waar staat dat? Wie heeft dat gezegd?’, net alsof Onze Lieve Heer alles onder woorden heeft gebracht wat Hij in zich had en dat Hij niets méér te zeggen had, of dat Hij alleen bij monde van de mensen in Zijn tijd gesproken zou hebben en door niemand anders! En daarom: zou het zo zijn dat de apostelen en de heiligen nog in leven waren en zouden verkondigen wat ze deden, dan zouden de wetenschap en alle geleerden hen tegenspreken.